Namen der Werklieden

In het archief van Gazelle bevindt zich een boek waarin de namen zijn opgetekend van de ‘werklieden’ in de periode van 1898 t/m 1949. Ik heb de bijna 1.500 registraties gedigitaliseerd, waarvan (i.v.m. de privacy) ruim 1/3 deel openbaar is. Een leerzame exercitie en boeiend om te zien wie er allemaal in meer (52 jaar) of mindere (1 dag) mate een bijdrage hebben geleverd aan het merk Gazelle.
Een aantal bevindingen:

  • Sommige werklieden begonnen (als leerling) op jonge leeftijd.
  • In 1916 vond er een staking plaats onder de slijpers. Dit was reden voor ontslag.
  • Een andere reden voor ontslag was ‘slapte’ (beginjaren ’20 en 1932). Ik dacht eerst dat dit betrekking had op de inzet van de medewerker, maar dit bleek gerelateerd te zijn aan een laagconjunctuur op dat moment.
  • Een klein vergrijp (bijvoorbeeld diefstal) was ook reden voor ontslag. De meest extreme reden: vadermoord.
  • De eerste gastarbeiders waren Belgen (1915 en 1916). Een aantal daarvan was afkomstig uit het Vluchtoord te Uden.
  • In WOI waren er ook Duitse deserteurs werkzaam.
  • Er werkten jongens op vrijwillige basis (volontair). Vaak betrof dit de zoon van één van de Gazelle agenten (dealers).
  • Pas in 1946 kom je registraties tegen van vrouwelijke medewerkers = inpaksters (om reden privacy niet openbaar).

Volgens andere bronnen is de eerste registratie Derk Jan Masselink – aangenomen op 14 mei 1898 – niet de eerste medewerker: brief n.a.v. 70-jarig bestaan en de salariskaart van Hendrik Thomas.

Kastje kijken

Vandaag was het een prachtige dag en kon ik – als vrijwilliger bij de van der Lugt Stichting – mijn handen weer uit de mouwen steken. Op een aantal van onze terreinen hangen nestkasten voor valk, steen- en bosuil. Deze hebben we gecontroleerd, schoongemaakt en voorzien van een nieuwe strooisellaag.
Eén van de kasten was bezet door hoornaars en deze waren nog actief. Prachtige dieren, die hun nest fanatiek verdedigen. Ik was dus snel weer beneden 🙂

Over het hoofd gezien

Op Twitter is @Waarisdechauff1 zeer actief met het melden van nieuwsberichten betreffende verkeersongevallen. Opmerkelijk is, dat meestal het slachtoffer een persoon is (vaak fietser, waarvan ook regelmatig geslacht en leeftijd worden vermeld) terwijl de veroorzaker een ‘ding’ (auto, bestelbus, bromfiets) is.

De dehumanisering van de veroorzaker is ingesleten gebruik binnen de huidige journalistiek. De verslaggeving vermeldt zelden de bestuurder. Alsof een verkeersongeval geen mensenwerk is, maar iets dat het (meestal kwetsbare) slachtoffer overkomt.

Niet zelden wordt vermeld dat het slachtoffer ‘over het hoofd’ werd gezien. Met @Waarisdechauff1 vroeg ik mij af waar die bestuurder dan wel naar keek. De boomtoppen, een vogel in de lucht of de strepen op de weg (of misschien toch de smartphone)? We nemen het letterlijk.

In de Nederlandse taal komt een uitdrukking vaak uit een grijs verleden. Met enig speurwerk ontdek je de oorspronkelijke betekenis (etymologie). Googelen levert een link op naar Spreuken 30 vers 34: “Hooveerdige menschen, die veel gevoelen van haer selven, een yeder verachten ende over ’t hooft sien willen” (etymologiebank.nl).
In de kanttekeningen bij statenvertaling.nl wordt bij dit vers verwezen naar Spreuken 6:17: “Hoge ogen, een valse tong en handen die onschuldig bloed vergieten.”

Een bestuurder die iemand ‘over het hoofd’ ziet, is hovaardig: iemand die zich boven anderen verheft (zie https://onzetaal.nl/uploads/nieuwsbrieven/hovaardig.html). In de historische context ‘klopt’ de verslaggeving wel. We zijn alleen de oorspronkelijke betekenis vergeten!

Vlaams pleidooi voor fiets

Niet alleen het taaltje is zacht (Het Goede Doel: België), maar ook de fietser. Bijgaand pleidooi vond ik in het Vlaamse ‘vademecum fietsvoorzieningen’ wat – in tegenstelling tot de Nederlandse evenknie van CROW – gratis te downloaden is.

Bron: Fietsen Kan, Langzaam Verkeer

Genoeg argumenten om de fiets op 1 te plaatsen, zoals een enthousiaste stichting in Dieren nastreeft.

Wat zacht is, moet beschermd (en geknuffeld) worden. Die zachtheid heeft helaas ook een keerzijde: de fietser is kwetsbaar. Die bescherming is aandachtspunt bij de oplaaiende discussie over de helmplicht. Zelf zie ik meer in een betere infrastructuur (vrijliggende fietspaden, voorrang op doorfietsroutes, fietsstraten, etc.).

Ik doe een poging in m’n nieuwe woongemeente Berkelland dit onder de aandacht te brengen: berkelland.fietsersbond.nl

Het recht van de snelste

Uitgelezen boek. Thalia Verkade, journalist bij ‘de Correspondent’, neemt je mee in haar vragen, gedachten en twijfels betreffende het verkeer, de (on)veiligheid, de inrichting van de publieke ruimte en de toekomst van mobiliteit. Een proces van 3 jaar. Ze wordt bijgestaan door Marco te Brömmelstroet a.k.a. de fietsprofessor.

Niet de mens, maar de technische modellen, rekenregels en richtlijnen staan centraal: het verkeersnetwerk wordt versimpeld tot pijpleidingensysteem.

Thalia beschrijft haar gevoel naar aanleiding van de eerste dode bij een aanrijding met een zelfrijdende auto: “dat straten worden overgenomen door machines, en mensen hun vrijheid, invloed en daarmee hun menselijkheid verliezen, totdat er enkel nog slaafse consumenten van snelheid van ze over zijn.” Is dit al niet het geval vanaf de eerste auto?

De verantwoordelijkheid voor de veiligheid is verschoven naar de kwetsbare partij. Dat proces is al 100 jaar gaande, getuige deze brief van de ANWB uit 1924. Aan de hand van schoolplaten moest het onderwijs de kinderen onderrichten in hoe je je dient te gedragen in het verkeer. Eén van de schoolplaten toont een voorbeeld van het in het boek aangestipte begrip ‘jaywalking’:
Het boek beschrijft de (re)constructie van de betekeniswolk bij Thalia betreffende verkeer. Een samenvatting geven is daarom voor mij niet mogelijk. Hoofdstuk 3 ‘het verhaal dat niet wordt verteld’ grijpt je naar de strot. Hoofdstuk 5 ‘verkering’ is een soort taalspel met termen als voorruitperspectief en treinfietser (ben ik – zonder dit te weten – meer dan 10 jaren geweest). De taal vormt onze betekenisgeving (volgens de auto-maat). Voortbordurend op de gedachte van verkering: de fiets is mijn veloofde (geen typefout).
Kortom: kopen en lezen!

In de terminologie van Thijs Homan: dit boek morrelt aan je betekeniswolk. Verkeer is als zoiets als het poly basketbal van Homan: meerdere teams, meerdere ballen, spelers buiten het veld terwijl de scheidsrechter (lees: instituten als CROW en ANWB) trachten het speelveld en de spelregels vast te stellen. De werkelijkheid is (of zou moeten zijn) dat de spelers het spel bepalen! Meer ‘play’; minder ‘game’.

Dit boek past in mijn betekeniswereld. Deze is hierdoor alleen maar versterkt. De vraag die bij mij naar boven komt, is of – en zo ja hoe – de beleidsmakers dit boek lezen.

Verhuisd

Eindelijk, een kleine drie maanden na ons zijn twee van mijn bijenvolken nu ook naar Ruurlo verhuisd. De (voor de kenners: duhoka) kasten hebben een plekje gekregen in onze achtertuin. Nu maar afwachten of het net ze zo goed bevalt als ons.

In Zwolle, waar ze op het balkon stonden, was er voldoende dracht te vinden: linden en kersen binnen 50 meter. En Zwolle kent een bijenlint.
In vergelijking daarmee is er in Ruurlo sprake van bloemarmoede. Veel grasfalt in de omgeving 😦

Vanuit onze tuinkamer kan ik ze zien vliegen en dat is genieten. Nu maar afwachten of we straks onze eigen ‘Reurlse honing’ kunnen eten.

 

Doorfietsen

Tijdens het 70 jarig jubileum van de Gazelle fabriek in Dieren in 1962 zijn er een aantal sprekers, waaronder Pierre Huyskens. Hij begint zijn toespraak met een stukje geschiedenis en bijna filosofische blik op de vervoersmiddelen auto en fiets:

Sommigen beweren: “Kijk, eerst kwam de fiets, maar dat was niet je-dát; in het spoor van de fiets evenwel kwam de auto. En toen waren we er!”
Die formule deugt niet. Men moet het niet zó voorstellen, alsof het rijwiel een soort preanataal stadium van de automobiel was, een tweewielig embryo, waaruit de zichzelf bewegende vierwieler zich ontwikkelde.
Een fiets en een auto zijn wezenlijk onderscheiden, niet omdat het eerste zoiets als ‘slechts’ de helft van het tweede zou zijn, maar omdat de fiets een ‘grootheid-apart’ is.

De automobiel beweegt zich, het rijwiel wordt bewogen. De auto bezit den mens (met in het lidwoord de nadruk op de lijdende-voorwerp-vorm!) terwijl de mens den fiets bezit. De fiets laat de menselijke waardigheid héél, is zijn IJzeren Lastdier, erkent hem als de Grote Beweger. Die erkenning wil de auto voor zichzelf behouden.

Pierre sluit zijn toespraak af met een blik in de toekomst. De profetie (b)lijkt – na 60 jaren – uit te komen.

Administratie in onderwijs

Er wordt nog wel eens geklaagd over de administratieve last in het onderwijs. Die blijkt van alle tijden. Recent heb ik enkele documenten van de gereformeerde School Vroomshoop – waar mijn grootvader Gerrit Rutgers hoofdonderwijzer was – ontvangen. Ook in 1929 moet hij voor het CBS acht kantjes invullen. Bureaucratie ten top. De keerzijde hiervan is dat ik nu beschik over informatie die een beeld geven van een lagere school in die tijd:

  • Het schoolgebouw dateert van 1905 en er is in 1929 een (vijfde) lokaal bijgebouwd.
  • De lokalen waren 7 x 7 meter en 4,20 meter hoog.
  • Gemiddeld zaten er 44 leerlingen in één lokaal. ’s Zomers pasten er meer leerlingen in het lokaal (omdat de kachel dan niet brandde).
  • Er zaten 221 leerlingen op school.
  • Eén van de onderwerpen op de ouderavond was “Eli of slapheid in de opvoeding”.
  • De schoolbibliotheek bevatte 150 boeken.
  • Het ziekteverzuim van het personeel was 0.
  • Mijn opa verdiende een jaarwedde (salaris) van ongeveer 3400 gulden (exclusief kindertoelage). De leerkrachten verdienden ongeveer de helft.
  • Het schooljaar begon op 1 april.

Tollen

Van iemand die de waarde van ‘oud papier’ goed heeft ingeschat, heb ik materiaal ontvangen van de ‘Gereformeerde School Vroomshoop’. Mijn grootvader Gerrit Rutgers was hier van 1905 – 1946 hoofdonderwijzer.

Tussen een aantal schriften zat een los blaadje, waarschijnlijk geschreven door Geertje Peters. Hierin beschrijft ze haar spel en dat van haar broers? Jan en Gerrit en zus? Teuntje. Voor de Vroomshopers staan er bekende namen als Kottier en Ensing in:

“Het is mooi weer. De zon schijnt. Ik ben warm. Ik speel graag. Teuntje speelt met de pop. Jan speelt met zijn bal. Gerrit kan al tollen. Moeder is in huis.
Ik zie een bal. Die bal is rond. Die bal is gekocht bij Kottier. Vanmorgen was de bal lek. Er is een lapje op geplakt. Nu kunnen de jongens weer ballen. Dat doen ze in de kuil bij Ensing. Die kuil is digt bij het spoor.
Ik heb een tol. Die tol loopt best. Maar ik moet hem slaan. Met een zweep. Dat doet de tol geen zeer. Ik tol op de weg. Digt bij de kerk. Bij huis mag ik ook tollen.”

Wie kan mij helpen de waarschijnlijke locatie van dit spel te vinden en de (nabestaanden van de) betrokken personen?