Defuseren: BMI voor scholen?

In mijn blog The Tipping Point heb ik helemaal geen aandacht besteed aan nog één van de kenmerken die Malcolm Gladwell noemt: ‘the law of 150’. Hij stelt daarin dat als groepen groter worden dan 150 de sociale cohesie snel vermindert. Waar komt dat getal vandaan?
Nu defuseren steeds vaker genoemd wordt, vraag ik mij af hoe ver je daarbij dan moet gaan. Wat is de ideale grootte (zo die al bestaat) van een onderwijsinstelling? Bestaat er een soort ‘BMI’ waaruit je kan afleiden dat er sprake is van ‘overgewicht’?

Defuseren is geen nieuwe term. In de periode van 2008 – 2010 is onderzoek gedaan door het CPS en zijn er een aantal artikelen over dit onderwerp verschenen. De neventitel is ‘op zoek naar Orcagrootte’. Ik ging ervan uit dit een aanduiding van de ideale grootte van een onderwijsinstelling betrof. Buiten deze publicatie tref ik de term orcagrootte echter nergens aan. In wikipedia is te lezen dat een groep orca’s uit maximaal 90 dieren bestaat.

Eckart Winzten hanteert in zijn celmodel een grens van 50-60 medewerkers voor een nieuwe afsplitsing. Er zijn ondernemers (bijvoorbeeld QNH) die vergelijkbare uitgangspunten hanteren, maar deze grens hoger leggen: bij 80 medewerkers.

De ‘law of 150’ van Malcolm Gladwell komt van het zgn. Dunbars getal. Dunbar heeft onderzoek gedaan naar de correlatie tussen de afmeting van de neocortex en de grootte van een sociale groep. Voor mensen zou de gemiddelde groepsgrootte op 148, afgerond 150 liggen. Voorbeelden daarvan zijn de groepsgrootte van jagers-verzamelaars, religieuze groepen en militaire eenheden. Het is een groep waarin ieder elkaar min of meer bij naam kent en die door informele sociale controle bij elkaar gehouden kan worden. Worden de groepen veel groter, dan zijn onze hersenen niet in staat de sociale informatie te verwerken. We hebben dan regels en procedures nodig om de boel bij elkaar te houden.

Peter Killworth geeft aan dat een persoon gemiddeld maximaal 290 verbindingen kan ‘onderhouden’. Dat is bijna het dubbele van het Dunbar getal en een factor drie vergeleken met de orcagrootte.

In het VO is de ratio aantal leerlingen per fulltime medewerker ongeveer 10 : 1. Over het algemeen blijven homogene groepen leerlingen (opleiding / leerjaar, cohort, klas, lesgroep) binnen de hierboven genoemde grenzen. Op basis van de ratio en Dumbars getal van 150 als uitgangspunt voor een team (docenten, OOP en directie) zou de ‘ideale’ school 1500 leerlingen tellen.

Uit het onderzoek van CPS blijkt dat het vaststellen van de ‘menselijke maat’ lastig (zo niet onmogelijk) is. Als je uitgaat van kennen en gekend worden, schat ik dat het ideale leerlingenaantal in het VO tussen 800 en 1600 ligt. Daar is echter geen enkele harde onderbouwing voor. Ik denk dus dat er geen ‘BMI’ voor een school kan worden vastgesteld.
Uit de publicatie ‘Defuseren, de harde feiten’ blijkt overigens dat defuseren vrijwel onmogelijk is (gemaakt).

Afrika is besmettelijk

Een mijlpaal: mijn 100-ste bericht. Ik draag deze op aan Steven van de Vijver, tropenarts en schrijver van ‘Afrika is besmettelijk’. Daarin doet hij verslag van de tijd dat hij voor Artsen zonder Grenzen in Congo werkte. Het afgelopen weekend heb ik dit met groot plezier gelezen. Zoals jullie weten ben ik ook besmet met het ‘Afrika virus’. Steven beschrijft zijn ervaringen in Congo op een heel persoonlijke wijze. Het meeste is voor mij heel herkenbaar (behalve de oorlogsdreiging).

Steven heeft ook een filosofische inslag. Hij onderzoekt de verschillen tussen de Afrikanen en hemzelf. De manier waarop hij dit verschil beschrijft, wil ik met jullie delen:

De inwoners van Baraka (plaatsje in Congo) lijken van elastiek, zowel fysiek als mentaal. Taai, sterk en veerkrachtig. Het elastiek is lastig te vormen of te plooien en tot frustratie van degene die dat probeert, gaat het in elke situatie vanzelf weer terug naar de ideale uitgangspositie: volledig ontspannen.
Vergeleken met hen ben ik van hout. Hard, stug en vol splinters. Redelijk gemakkelijk in de gewenste staat gevormd, en vervolgens dienstbaar en betrouwbaar. Maar de vorm is statisch en als de situatie verandert en het hout eenmaal breekt, lijkt het niet meer hersteld te kunnen worden.

ICT competenties docenten

Er is de laatste tijd weer een opleving te zien betreffende het onderwerp ICT competenties in het onderwijs. Kennisnet startte recent een project ict-bekwaamheidseisen en een LinkedIn subgroep waarvoor ik mij heb aangemeld. Er is ook een discussienota beschikbaar.

De kennisbasis ICT, een initiatief van een aantal lerarenopleidingen is al weer ruim twee jaar oud. Ik kan geen verklaring geven voor de vernieuwde belangstelling. Kan het zijn dat de andere drie pijlers (ict-infrastructuur, visie en digitaal leermateriaal) van vier in balans inmiddels behoorlijk stevig staan en de vierde pijler (deskundigheid) achter is gebleven? Als dat zo is, is er geen ruimte meer voor self-serving bias en kan de ‘schuld’ voor het achterblijven van de ict vaardigheden van de docent niet meer in de omgeving worden gezocht.

Wat ik telkens ervaar, is dat er gesproken wordt over vaardigheden, competenties of bekwaamheden (ik beschouw ze voor het gemak als synoniem) alsof het een eenduidig begrip is. Voor mij is het echter een ‘blauwe fiets‘. Eén ding staat als een paal boven water: competenties komen tot uitdrukking in handelen! Verder staat voor mij vast dat ze verbonden zijn aan een (specifieke) omgeving.

Rob Koper heeft op de EduExchange van 2005 het begrip competentie voor mij invulling gegeven. Misschien kan dit een opstapje zijn naar de gezamenlijke taal waarnaar wordt gerefereerd in de eerste afstemming met het veld?