Na een aantal maanden Disrupting Class weer uit de boekenkast gepakt en verdere invulling gegeven aan mijn voornemen het samen te vatten. Hier vind je de samenvatting van hoofdstuk 1.
De titel van het tweede hoofdstuk is “making the shift: schools meet society’s needs”. In tegenstelling tot de algemene perceptie hebben scholen zich, net als andere organisaties, in de loop der tijd aangepast aan de eisen die de omgeving stelt.
Christensen heeft de theorie van ‘disruptive innovation’ opgesteld. Volgens deze theorie zijn er twee verschillende verandertrajecten: ‘sustaining innovation’ (evolutie). Daarbij gaat het om de verbetering van bestaande producten, bijvoorbeeld stillere vliegtuigen, snellere PC’s, plattere tv’s. Zelf noem ik dit ‘-er ontwikkelingen’ (beter, goedkoper, efficiënter, sneller, etc.).
‘Disruptive innovation’ (door Wilfred Rubens vertaald als ontwrichtende innovatie). Dit is niet hetzelfde als een baanbrekende verbetering. Kenmerkend is dat het product niet is bestemd voor bestaande, maar voor nieuwe klanten. Vaak zijn de producten (relatief) goedkoop en eenvoudig in gebruik. Het klassieke voorbeeld is de PC. De computermarkt werd beheerst door firma’s als DEC en IBM. Mainframe en microcumputers stonden in een rekencentrum en werden beheerst door specialisten. Deze bedrijven investeerden vooral is sustaining innovation.
De PC was niet bestemd voor de bestaande klanten van DEC en IBM. Na de (disrupting) introductie van de PC werd deze kleiner, sneller en eenvoudiger in gebruik (op zich weer sustaining innovation). Uiteindelijk leidde dit tot het verdwijnen van DEC.
Op een manier die vergelijkbaar is met een disruption in de private sector, verandert de maatschappij de eisen die zij aan het onderwijs stelt. Deze verbetering/verandering moet telkens plaatsvinden binnen de bestaande organisatie. Clayton onderbouwt dit met voorbeelden uit de geschiedenis van de VS:
In de beginfase van de VS volgden de meeste kinderen geen onderwijs. Mensen als Thomas Jefferson zagen onderwijs als middel om burgers te laten participeren in de democratie. Daarnaast zou een elitegroep opgeleid moeten worden die als leiders konden fungeren met als doel de democratie te behouden. Hiermee werd het fundament gelegd voor basisonderwijs. Midden 1800 hadden de meeste scholen slechts één lokaal en volgde een elitegroep leerlingen voortgezet onderwijs.
In het begin van de 20e eeuw ondervond men veel concurrentie van het zich in industrieel opzicht snel ontwikkelende Duitsland. Het onderwijs kreeg er een doelstelling bij: vakmensen leveren voor industriële functies. Om dit te realiseren, moest er voortgezet onderwijs voor iedereen worden opgezet dat de leerlingen voorbereidde op verschillende rollen. De leerlingen hadden verschillende achtergronden, doelen en interesses. Het curriculum werd als antwoord hierop sterk uitgebreid.
Rond 1950 hadden twee gebeurtenissen grote impact op het onderwijs:
In 1954 besloot het Supreme Court dat scholen de rassenscheiding moesten opheffen. Hiermee kwamen de ongelijke kansen voor niet-blanken, vrouwen, armen en immigranten aan het licht. Scholen reageerden hierop door hun deuren verder te openen en hun onderwijsaanbod te vergroten.
In 1957 werd de Sputnik gelanceerd. Dit was ‘het bewijs’ dat de Sovjet Unie de VS voorbij was gestreefd. Dit zou het gevolg zijn van een ‘crisis in het onderwijs’. Er moest meer aandacht komen voor science en wiskunde.
Het onderwijs paste zich ook hierop aan door de ‘grenspaaltjes’ te verzetten.
De periode hierna was relatief welvarend. Bij de opvoeding hoorde het aanbieden van verrijkende ervaringen. Het onderwijs bood als reactie daarop kunst, muziek, een groter sportaanbod, Chinees en Japans aan. Het aanbod en de diversiteit van schoolkoren en -bandjes werd groter. Het onderwijs werd hierdoor complexer en duurder.
Opnieuw verplaatst de maatschappij de grenspalen. Amerika verliest terrein op industrieel gebied aan met name Japan. Het onderwijs krijgt als taak de concurrentiepositie te versterken. Er kwamen standaard testen waardoor het onderwijs kon worden vergeleken met dat in andere landen. Het onderwijs kreeg als opdracht de (gemiddelde) scores op deze testen te verhogen.
In 1983 verscheen het rapport ‘a nation at risk’. Hierin wordt onder andere gesteld dat het onderwijs (te) gefragmenteerd is, de studenten teveel keuze hebben en daardoor elementaire zaken te weinig aandacht krijgen. Wat daarvoor gezien werd als zegen, was nu een vloek.
De industrie zou op een dergelijke verandering reageren met een ‘disruptive innovation’. Dell en Compaq overtroffen DEC met de introductie van de PC. In het onderwijs is zoiets vrijwel onmogelijk, omdat er geen nonconsumers zijn. De vernieuwing moet dus plaatsvinden binnen de bestaande organisaties.
Het programma ‘no child left behind’ verplaatst opnieuw de grenspalen. Elk kind moet een plekje binnen het onderwijs hebben en zich kunnen ontwikkelen. Dit moet de armoede verkleinen. Het onderwijs heeft zo vier verschillende opdrachten: