Laptops in de klas

Vandaag heb ik een themabijeenkomst als Kennisnet ambassadeur bijgewoond over het thema laptops in de klas. Dit onderwerp is hot: dit was de tweede sessie met 40 ambassadeurs. De eerste sessie was na één dag vol, de tweede in twee dagen.

Er waren verschillende en uitgebreide presentaties van de ervaringsdeskundigen van het eerste uur: Aad van der Drift (Zernike College) en Herman Rigter (KGL).
Herman deed verslag van de volledige invoering van laptops (1:1) in de leerjaren 1 t/m 4 op twee locaties. Een proces van een jaar of acht, waarbij nu alle factoren van 4-in-balans met elkaar in evenwicht zijn.

4inbalans

bron: Kennisnet

De ouders zijn verplicht de laptop te financieren in een huur / koopconstructie. Na drie jaar is de laptop eigendom van de leerling.
De school ontwikkelt zelf veel digitale content en participeert in DigilessenVO. De ELO is de ruggengraat. Het gebruik van de ELO is verplicht: huiswerk dat niet in de ELO is opgenomen, mag door de leerlingen als niet opgegeven worden beschouwd.
De school heeft de ambitie dé ICT-school van Europa te zijn.
De technische infrastructuur is professioneel. Het draadloos netwerk is gebaseerd op het n-protocol.

Het onderwijs heeft gekozen voor macbooks (ICT is ‘slechts’ adviseur). De macbooks worden één keer per jaar (aan het einde van het schooljaar) voorzien van een image. Ze worden primair gebruikt voor toegang tot Internet. De leerlingen mogen de macbooks maximaal 30% van de lestijd gebruiken. Voor probleemafhandelingen zijn op de locaties laptopdokters aanwezig. Bij een storing die niet direct (via een image) oplosbaar is, ontvangt de leerling een andere laptop in bruikleen.

Deze succesvolle implementatie van laptops is alleen mogelijk geweest door – volgens Herman – de enig juiste aanpak: vanuit de onderwijs visie via de ontwikkeling van onderwijs kom je tot de behoefte 1:1.
Een indrukwekkend verhaal, waaruit het belang van de consistentie van de elementen van vier in balans nadrukkelijk blijkt.

Tussendoor besteedde Ronald Moes kort aandacht aan het onderzoek door BMC uit 2007: laptop per leerling. Wij hebben destijds aan dit onderzoek meegedaan.

Aad had een heel ander verhaal. Zij zijn in 2000 gestart met een laptopklas. Op basis van zijn ervaringen geeft Aad aan dat de investeringen hoog zijn, het beheer intensief, er te veel wordt ingezet op de hardware en PR een slecht argument is.
Moraal van zijn verhaal was dat je beter geen laptops in de klas kan inzetten. De laptops worden meestal ingezet als mobiele desktop. Er is geen bewijs dat de inzet van ICT het leren bevorderd. Sterker nog: bij uitsluitend gebruik van ICT voor leren is het rendement zelfs lager dan bij traditioneel leren.

Hij hanteert nu de slogan ‘van PC-privé naar Internetcafé’. Daarmee wil hij zeggen dat de aandacht verschuift van hardware naar de inzet. Naar zijn idee is dat vooral voor de verbinding naar het Internet. De school maakt hiervoor nu gebruik van thin-cliënts.

Herman vatte de (grote) verschillen in uitkomsten van de processen bij KGL en Zernike na de presentatie van Aad samen met de stelling dat er grote overeenkomsten waren: beide uitkomsten zijn gebaseerd op het proces beginnend bij visie en eindigend bij de behoefte.

Na de lunch was de beurt aan Menno Lincklaen Arriëns, onderwijskundig adviseur bij Melanchthon. Zij stelling was dat de didactiek van de laptop niet bestaat. Hij hanteerde de metafoor etui voor de laptop. Hierin verzamel je gereedschappen die je helpen bij bepaalde taken.

Menno ging in op het spectrum kennisoverdracht – kennisconstructie, de verschillen tussen didactiek (de kunst van het onderwijzen) en mathetiek (de kunst van het leren). De term mathetiek was nieuw voor mij. Uitermate boeiend was de dia van de randvoorwaarden opgesteld door Comenius (17 e eeuw) die afkomstig leken te zijn uit het sociaal constructivisme.

Menno gaf aan dat de meeste scholen scenario 2 school zijn. Hij beweert dat het gebruik van laptops binnen de scenario’s 1 en 2 geen toegevoegde waarde heeft. Steek je de rivier over naar scenario 3, dan kan de laptop een plekje krijgen in het onderwijsproces.
In het kort de vier scenario’s:
1 samenhang door afstemming
2 samenhang door projecten
3 samenhang via integratie
4 samenhang via competenties van leerlingen

Een boeiende, gevarieerde, leerzame dag waarvan ik als belangrijkste meeneem dat ICT zich bescheiden dient op te stellen: INATT (It’s not about the technology).

LAAS

SAAS (software as a service) is een vrij algemene en bekende term. In de blog van Frankwatching AAP of AAS worden een aantal varianten hierop naar voren gebracht, waaronder KAAS. Kennis as a service.

De afstand tussen koper en product neemt af. Neem nieuws. De koper bepaalt of hij een krant koopt, een nieuwssite bezoekt of het actuele nieuws naar zijn mobiel laat sturen. Vergelijkbare zaken gelden voor muziek, maar ook voor bijvoorbeeld reizen en vakanties. Het Internet maakt het mogelijk dat je in elke niche producten kan vinden en hierover kan beschikken.

In de blog van Frankwatching wordt als oorzaak van probleem met de financiële wereld aangegeven dat banken een product geworden zijn, waar ze ooit als dienst bedoeld waren. Misschien is dat ook wel het probleem met de onderwijsinstellingen. Scholen doen aan branding en marketing alsof de school een product is.

De scholen zullen een service moeten aanbieden. LAAS: leren als een service. Afhankelijk van de behoefte van de leerling extra ondersteuning bij bijvoorbeeld wiskunde, versnelling bij Engels, verrijking bij geschiedenis. Daar past geen jaarklassensysteem meer bij, maar KAAS (waaronder expert op afstand), online simulaties, samenwerking, toetsen en (peer) feedback.

De leraar heeft zijn langste tijd als KAASboer gehad.

Werkdruk

De meest gehoorde klacht in het onderwijs: de hoge werkdruk. Nu weer bevestigd door een onderzoek van VK-banen.

Vergeleken met de periode waarin ik ‘voor de klas stond’ (20 jaar geleden), is er voor de docent veel meer ondersteuning waardoor hij zich kan richten op het onderwijs. Repro, Onderwijsassistenten, RT-ers, leerlingbegeleiders, zorg- en ICT-coördinatoren, teamleiders en coaches. Je zou verwachten dat een betere focus en ondersteuning door specialisten resulteert in een lagere werkdruk. Neveneffect van deze ondersteuning is dat er meer communicatiemomenten zijn. Zou daar de pijn zitten? Is dat de reden waarom er ook geklaagd wordt over de bureaucratie en overhead?
In het PO missen ze een deel van de ondersteuning. Is de werkdruk daarom daar groter? Waar bevindt zich het optimum tussen zelf uitvoeren of uitbesteden van taken?

Eén van de kenmerken van een professional is dat hij veelal individueel is ingesteld. Binnen de muren van het lokaal ben je op jezelf aangewezen. Daar ben je autonoom. Een ander kenmerk dat hiermee in tegenspraak lijkt te zijn: samenwerkingsbereidheid. Uit het onderzoek blijkt dat ruim een kwart van de docenten niet eens één keer per kwartaal met collega’s overlegt over lesmethoden, leermiddelen en leerlingparticipatie. Ontbreekt het ze aan samenwerkingsbereidheid of is dit een neveneffect van de werkdruk?

Het artikel in VK-banen is heel herkenbaar. De prangende vraag blijft echter: hoe verander je dit?

Betutteling

Via de blog leervlak.nl van Jeroen Bottema kwam ik bij de presentatie van Alexandre Peltekian. Drie kwartier kijken en luisteren. Interessante gezichtspunten, met het ‘Free Flight concept’ als belangrijkste. De luchtverkeersleiding (lees het management) moet haar stuurprincipe opgeven. Leg de verantwoordelijkheid bij de piloot, in combinatie met goede voorzieningen op het gebied van navigatie en communicatie en het wordt veiliger in de lucht, waarbij er ook nog meer vliegbewegingen mogelijk zijn. De professionals regelen het zelf wel. Peltekian maakt de vergelijking: een piloot  wil vliegen, een docent wil lesgeven. Een professional gedijt het best in een omgeving waar hij zelf iets mag ondernemen. Betutteling maakt dat mensen niet meer zelf denken en communiceren.

Mijn eerste reactie was: “aardige analyse van de situatie in het onderwijs”. Ik zie bijvoorbeeld wel overeenkomsten tussen systeembeheer en de luchtverkeersleiding. Systeembeheer wil reguleren en bepaalt wat kan en mag. Met de democratisering van de technologie zal dit principe niet lang meer overeind blijven. De muis als stuurknuppel! Deze vorm van betutteling zal – als het aan mij ligt – binnen vier jaar verdwenen zijn binnen onze school.

Bij nader inzien vind ik de metafoor docent – piloot zwak. Een piloot vervoert mensen veilig van A naar B. De passagiers hebben hier geen invloed op. Hoe anders een klas met leerlingen. De leerling zelf bepaalt of hij meedoet. De metafoor leerling – piloot is meer op z’n plaats. Binnen deze metafoor is de docent vergelijkbaar met de voorziening op het gebied van navigatie en communicatie. Een randvoorwaarde dus.
Wat gesteld wordt ten aanzien van de betutteling van de docent door het management kan ook gezegd worden van de betutteling van de leerling door de docent.

Het ‘Free Flight concept’ voldoet mogelijk als oplossing voor problemen die kunnen worden opgelost door goede onderlinge afstemming. Er zijn organisaties die de medewerkers zelf hun roosters laten opstellen. Het fileprobleem en het parkeerprobleem bij één van onze locaties wordt er niet door opgelost: “Als ik vandaag op de fiets ga, kan jij je auto parkeren. Morgen doen we het omgekeerd.” Ik dacht het niet.

Discussies LinkedIn

LinkedIn krijgt, naast platform voor netwerken, steeds meer het karakter van een discussieforum. Gisteren blogte ik al over een discussie in de groep ‘Onderwijs 2.0’ (http://www.linkedin.com/groups?gid=78820).

Een andere discussie is het gevolg van de aankondiging van de Wortell Learning Gateway (www.thelearninggateway.nl), gebaseerd op Microsoft SharePoint. Ik heb hier niet positief kritisch op gereageerd:
“Weer een oplossing en een speler erbij. Dit zal de keuzestress alleen maar vergroten. Wanneer stoppen we in (of voor) het onderwijs met het bouwen van oplossingen gebaseerd op het principe “we know what is best for you”? Help de lerende een persoonlijke portal op te zetten voor zijn/haar leeromgeving en zelf te bepalen “what is in IT for me?””

Daar kreeg ik (uiteraard) commentaar op, dus heb ik bovenstaand commentaar nader toegelicht:
Oneliners schieten inderdaad tekort. Met “what is in IT for me” bedoel ik absoluut niet dat scholen het zelf moeten gaan doen of het wiel zelf uit moeten vinden. Ik denk dat één van de belangrijkste kenmerken van de huidige tijd de enorme informatierijkdom is. Daar kan je op verschillende manieren mee omgaan. Volgens mij sluit ‘remixen’ het beste aan bij de wensen van de gebruikers. De gebruiker bepaalt met welk apparaat (laptop, iphone, netbook, macbook) hij het liefst werkt en met welke applicaties. De gebruiker arrangeert zijn eigen (leer)omgeving. Een ‘learning gateway’ is volgens mij dus een persoonlijke omgeving die verbindingen legt naar allerlei andere omgevingen, waaronder een – door school beschikbaar gestelde – ELO. De ‘learning gateway’ moet naar mijn mening leverancier en platform onafhankelijk zijn. Vergelijk het met RSS. Dit is een standaard, maar je kiest en richt zelf de reader in. De school biedt de leerling een aantal standaard ‘feeds’ naar de ELO, educatieve applicaties en andere schooleigen (gemaakte of gekochte) leermiddelen. Vergelijk dit met de initiële inrichting van Netvibes, Symbaloo of iGoogle. De verdere persoonlijke inrichting regelt de lerende zelf.

Met de oneliner “If ain’t broken, don’t try to fix it” ben ik het weer absoluut oneens. Dan krijg je situaties vergelijkbaar met de Amerikaanse autoindustrie. Je moet blijven ontwikkelen en verbeteren, ofwel: beter maken is niet alleen gerelateerd aan ziek of stuk. Het niet continu werken aan kwaliteitsverbetering is precies de oorzaak dat bepaalde bedrijven of initiatieven failliet gaan.

Glazuur of ingrediënt?

In de LinkedIn groep ‘Onderwijs 2.0’ wordt op dit moment een discussie gevoerd over de door Michiel Masselink geponeerde stelling: “over 10 jaar hebben we het niet meer over ICT in het onderwijs”.

Hij bedoelt hiermee niet dat we terugkeren naar schoolbord en krijtje. Zoals zo vaak het geval is, hangt je stellingname af van de interpretatie – in dit geval van de term ICT. Hierbij mijn reactie:

ICT in het onderwijs wordt nu nog te veel gezien als een ‘speeltje’ van de afdeling ICT en een aantal fanatieke collega’s. Het is nu nog een glazuurlaagje bovenop de onderwijs 1.0 taart. De zienswijze betreffende ICT als specialisme zal verdwijnen. Over 10 jaar voeren we geen discussies meer over de kleur van het glazuur. ICT gaat deel uitmaken van het beslag. ICT wordt smaakmaker! In die zin ben ik het met de stelling eens.

ICT zal echter altijd gespreksonderwerp blijven. Informatie heb je nodig voor analyse, besluitvorming en sturing. De behoefte aan informatie over onderwijs – denk aan het project Vensters voor Verantwoording – stijgt. Voor een passende presentatie van informatie moet je data ontsluiten door de juiste vragen te stellen. Deze data zijn geregistreerd in ICT-systemen. Kennis over deze systemen blijft noodzakelijk. ICT zal een belangrijke rol spelen in de ontsluiting van informatie. De I is blijvend!

Bedenk eens hoe onthand je je voelt als je geen beschikking hebt over een PC (of iets wat daar op lijkt) en Internet verbinding: je voelt je buitengesloten van de wereld. Tweerichting verkeer is niet meer mogelijk. ICT verbreedt en verdiept de mogelijkheden voor communicatie. De C is blijvend!

De wet van Moore geldt nog steeds. De technologie blijft zich ontwikkelen. Het onderwijs moet alert blijven door zich voortdurend af te vragen wat nieuwe technologie betekent voor het onderwijs- en leerproces. Zonder de T geen I en C, ofwel ICT is een acroniem van drie onlosmakelijk met elkaar en ons dagelijks leven verbonden zaken. Daar hebben we het over 10 jaar dus dagelijks over. In die zin ben ik het absoluut oneens met de stelling.